Voet & enkel
De enkel is het gewricht tussen het onderbeen en de voet. Het enkelgewricht bestaat uit drie botdelen: het kuitbeen (fibula), het scheenbeen (tibia) en het sprongbeen (talus). Het scheenbeen en kuitbeen vormen samen de enkelvork. De enkel is het scharniergewricht tussen deze enkelvork en het sprongbeen. Elk botdeel is bekleed met een laag kraakbeen dat zorgt voor het soepel bewegen van het gewricht. Om de enkel ligt een gewrichtskapsel met hier omheen gewrichtsbanden en pezen, die voor de beweging en stabiliteit van de enkel zorgen.
De voet is een complexe structuur met een belangrijke functie. Het stelt de mens in staat om te staan, te stappen en te springen. De voet moet balans en stabiliteit geven, maar ook vervormbaar zijn om zich aan te passen aan de ondergrond. In de voet bevinden zich 26 afzonderlijke botjes die met elkaar verschillende gewrichten vormen. Door de vele stevige gewrichtsbanden worden de botjes bij elkaar gehouden. Spieren en pezen die aanhechten op bepaalde botjes zorgen ervoor dat de voet kan bewegen. Deze onderlinge relatie is vrij ingewikkeld.
De voet kan verdeeld worden in drie gebieden: De voorvoet; bestaat uit vijf middenvoetsbeentjes en alle teenkootjes. De middenvoet; bestaat uit vijf voetwortelbeentjes. De achtervoet; bestaat uit het sprongbeen (talus) en het hielbeen (calcaneus). Het sprongbeen is verbonden met het scheenbeen en kuitbeen via het enkelgewricht.